Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS6162

Datum uitspraak2005-02-15
Datum gepubliceerd2005-03-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/4050
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / vrije termijn / meldplicht. Door onvoldoende onderzoek van verweerder is niet komen vast te staan dat het rechtmatig verblijf in de vrije termijn reeds was komen te vervallen door het niet tijdig voldoen aan de meldplicht. Voorzover schadevergoeding wordt gevorderd doordat de vreemdeling terug zou moeten komen om zijn auto op te halen, is de schade onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, zodat het verzoek in zoverre reeds op deze grond wordt afgewezen. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’S-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 05/4050 Datum uitspraak: 15 februari 2005 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1963 en van Bulgaarse nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 8 februari 2005. De vreemdeling is niet verschenen, doch is vertegenwoordigd door mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te Rotterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde G. Ramsaroep. I. PROCESVERLOOP Op 25 januari 2005 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 27 januari 2005, ontvangen ter griffie van de rechtbank per faxbericht van dezelfde datum, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Verweerder is op 1 februari 2005 overgegaan tot opheffing van de bewaring. Bij faxbericht van 3 februari 2005 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de rechtbank laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van nadere informatie te verstrekken door verweerder. Bij fax van 8 februari 2005 heeft verweerders gemachtigde nadere informatie ingezonden. Bij fax van diezelfde datum heeft de gemachtigde van de vreemdeling gereageerd. Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting, als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb. Op 10 februari 2005 december 2004 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder op 1 februari 2005 overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. De opheffing van de bewaring door verweerder hangt samen met de uitzetting van de vreemdeling op dezelfde datum. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. Namens de vreemdeling is – kort weergegeven – aangevoerd dat de vreemdeling ten onrechte in bewaring is gesteld. De vreemdeling zou zich nog in de vrije termijn hebben bevonden, zodat hij rechtmatig verblijf in Nederland had. Verzocht is om toekenning van schadevergoeding, nu de bewaring gelet op het vorenstaande van aanvang af onrechtmatig is geweest. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij de bij of krachtens deze wet gestelde regels in acht neemt. Artikel 4.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) brengt met zich dat de vreemdeling zich binnen drie dagen dient te melden bij de korpschef. Artikel 8 onder i van de Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan. Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van zijn inbewaringstelling op 25 januari 2005 niet aan zijn meldplicht ex artikel 4.48 van het Vb 2000 had voldaan, zodat thans de vraag dient te worden beantwoord of dientengevolge op het moment van inbewaringstelling het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in de vrije termijn reeds was komen te vervallen. In casu is onweersproken gesteld dat de vreemdeling met een geldig Bulgaars paspoort Nederland is ingereisd en dat hij blijkens een aantekening in dit paspoort op 18 januari 2005 uit Bulgarije is vertrokken. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij de reis van Bulgarije naar Nederland heeft afgelegd met een busje en dat deze reis in verband met de grote reisafstand enkele dagen heeft geduurd. De vreemdeling stelt niet eerder dan op 23 januari 2005 Nederland te zijn ingereisd, hetgeen tevens zou blijken uit een benzinebonnetje van 23 januari 2005 van een tankstation in België. De gemachtigde van de vreemdeling heeft de Vreemdelingendienst hier bij schrijven van 27 januari 2005, derhalve voorafgaand aan de uitzetting van de vreemdeling, op gewezen en verzocht hier onderzoek naar te doen. Uit de door verweerder nader ingezonden informatie blijkt dat er geen onderzoek is gedaan naar het benzinebonnetje. Derhalve moet thans worden geconcludeerd dat niet zonder meer vaststaat dat de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling reeds meer dan drie dagen in Nederland verbleef. Aldus staat evenmin vast dat de vreemdeling, die zich op het moment van inbewaringstelling niet had gemeld bij de korpschef, niet heeft voldaan aan de uit artikel 4.48 van het Vb 2000 voortvloeiende verplichting om zich binnen drie dagen te melden bij de korpschef. Het vorenstaande brengt met zich dat niet zonder meer kan worden gesteld dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling op het moment van inbewaringstelling reeds was vervallen doordat hij artikel 4.48 van het Vb 2000 niet in acht heeft genomen. Evenmin is gebleken van andere feiten of omstandigheden die hebben geleid tot beëindiging van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling op grond van de vrije termijn. De inbewaringstelling van de vreemdeling verdraagt zich dan ook niet met artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande van aanvang af onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 1 februari 2005, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 25 januari 2005 tot en met 31 januari 2005 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 1 x € 95,- en 6 x € 70,- is € 515,-. Voor zover de vreemdeling beoogt om schadevergoeding te verkrijgen doordat hij genoodzaakt is naar Nederland terug te keren om zijn auto op te halen stelt de rechtbank vast dat de gestelde schade in het geheel niet is geconcretiseerd en onderbouwd, zodat het verzoek reeds in verband daarmee dient te worden afgewezen. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,-voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,-; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 515,-; - -wijst het verzoek om schadevergoeding af voor zover meer en anders is gevorderd; - veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier op 15 februari 2005. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 515,- (ZEGGE: VIJFHONDERDVIJFTIEN EURO). Aldus gedaan op 15 februari 2005 door mr. E.H.B.M. Potters. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: